Krijgshof Brussel, 7 mei 1998
1) In het vonnis van de Krijgsraad van Brussel van 30 maart 1998 werd een eerste sergeant vrijgesproken. Deze Belgische paracommando werd op grond van artikel 4 van de wet van 30 juli 1981 vervolgd voor verschillende feiten die zich tijdens de uitvoering van een VN-opdracht in Somalië voordeden. Zo dwong hij een Somalisch islamitisch kind varkensvlees te eten, ‘schonk’ hij een jonge Somalische vrouw aan zijn mannen en bond een Somalisch kind achteraan een wagen vast, waarna de wagen werd gestart. Hij werd voor deze verschillende feiten vervolgd wegens inbreuk op de wet van 30 juli 1981, het toebrengen van slagen en verwondingen, het uiten van bedreigingen en het organiseren van prostitutie.
De rechter oordeelde dat er weliswaar vele aanwijzingen in het dossier waren die lieten uitschijnen dat de beklaagde racistische gevoelens had, doch dat dit niet bewees dat hij op het ogenblik van de feiten uit racistische overwegingen had gehandeld. De Krijgsraad sprak de militair op grond van twijfels vrij.
2) Het Krijgshof daarentegen meent in zijn arrest van 7 mei 1998 dat het feit dat het kind verplicht werd om varkensvlees te eten, in de wetenschap dat dit voor het kind verboden was, wel degelijk een inbreuk op de wet van 30 juli 1981 vormt: "in concreto werden de godsdienstvrijheid en het recht op inachtname van de fysieke integriteit van het slachtoffer geschonden en bovendien werd deze schending ingegeven door het ras, de huidskleur, de nationale of etnische herkomst van het slachtoffer. Volgens het Hof werd het varkensvlees juist gegeven omdat het een moslimkind betrof". Voor dit feit werd een straf van 6 maanden hechtenis uitgesproken, waarvan de helft effectief.
Downloads
Vergelijkbare rechtspraak Krijgshof Brussel, 7 mei 1998
Rechtspraak over racistische en andere haatdragende uitlatingen op het werk: analyse van juni 2024
Correctionele rechtbank Brussel (Franstalige), 26 februari 2014
Leden van de spoorwegpolitie werden beschuldigd van geweld tegenover daklozen en mensen zonder papieren. De incidenten vonden plaats tussen 8 januari en 26 november 2006. In totaal werden een vijftiental personen het slachtoffer van onterende en gewelddadige handelingen. Het gedrag ten aanzien van bepaalde slachtoffers was ingegeven door racistische motieven die een verzwarende omstandigheid vormden. De vordering van het Centrum was ontvankelijk en gegrond.